‘De stammenstrijd waar Van Os het over heeft, heeft meer te maken met een onverenigbaarheid van karakters en hier en daar arrogantie en oncollegialiteit’, aldus een reactie van enkele personeelsleden in het Groninger Museum, naar aanleiding van enkele opmerkingen van Henk van Os. Die schreef in het onderzoeksrapport dat hij naar het functioneren van het museum liet instellen, dat er sprake is van een ‘stammenstrijd’ onder het personeel en van ‘een totaal verziekte atmosfeer’. Geluiden uit het museum bevestigen dat deels, maar vinden de omschrijvingen van Van Os ongenuanceerd. Er bestaan wel verschillen in opvatting en met name de opstelling van tentoonstellingscoördinator Mark Wilson wekt al jaren regelmatig irritatie, maar dat geldt ook voor sommige conservatoren die uitsluitend met hun eigen ambities en hobby’s bezig zijn.
Men is het er over eens dat er snel een nieuwe directeur moet komen, iemand die de partijen kan binden, die overwicht heeft en het bedrijf weer in balans kan brengen. ‘De stuurloosheid van het moment is een vruchtbare bodem voor de aangroei van puntige ellebogen’, is het commentaar. En: ‘Er wordt hier door bepaalde ego’s wel eens vergeten dat je in een museum ten dienste staat van de kunst, de kunstenaars en het publiek.’ Kees van Twist uitte onlangs echter ook de vrees dat er een strijd zou kunnen losbranden onder het museumpersoneel waarbij hij doelde op de verhoudingen binnen de conservatoren. Van Os herinnert er in het rapport aan dat Frans Haks en Kees van Twist de conservatoren ook regelmatig tegen elkaar in bescherming moesten nemen. Conflictstof te over, maar dat is altijd al zo geweest en enkele nuchterre personeelsleden vinden het in het Groninger Museum niet erger is dan in andere bedrijven. Van Os omschrijft dat in het rapport heel beeldend: ‘Het zou geen moeite kosten om een hartverscheurende kroniek te schrijven van een halve eeuw interne conflicten en onderlinge haatgevoelens in het Groninger Museum.’
Het rapport dat overigens niet door Henk van Os is geschreven, maar door organisatieadviesbureau WagenaarHoes met medewerking van Henk van Os, is in het museum positiever ontvangen dan het voorgaande rapport van HEC. Men is het volmondig eens met de opmerking van Van Os in het rapport waarin deze stelt dat het ‘merkwaardig en onverstandig (is) dat het Groninger Museum heeft bezuiniogd op het aantal conservatoren. Gezien de collectie zou het Groninger Museum eigenlijk een conservator Aziatisch kunst of kunstnijverheid erbij moeten hebben. (..) De functie van producer bijvoorbeeld, is in mij ogen een luxe functie. Conservatoren kunnen en horen dat werk te doen als onderdeel van hun reguliere taken. ‘
Het personeel geeft echter aan dat een producer op zichzelf geen loze functie is. Vooral bij grote publiekstentoonstellingen is het zijn/haar taak om alle extra klussen op zijn/haar schouders te nemen, de administratieve rompslomp waaronder bruikleencontracten tot en met de bijschriftbordjes, al die taken die veel tijd opslokken. Als conservatoren dat zouden moeten doen, komen ze te weinig aan de inhoud toe, iets waar Van Os immers voor pleit. Een dergelijke functie is ook in andere musea te vinden, al heet het daar vaak anders. Van Os bepleit echter eerder een projectteam voor elke tentoonstelling samen te stellen.
De meer als ongenuanceerd ervaren uitpraken van Van Os hebben vermoedelijk te maken met zijn bezorgdheid over De Ploeg en speciaal de huidige expositie van Jan Altink, die naar buiten toe volgens hem slecht in de markt is gezet. Ook is hij geschrokken van enkele zeer negatieve opmerkingen van personeel over de kunst van De Ploeg in het museum. De uitgebreide opmerkingen van Van Os daarover vielen binnen het museum in slechte aarde.
Maar over het algemeen vindt het museumpersoneel: ‘In dat rapport is het Groninger Museum als bedrijf voor ons beter te herkennen.’